Bloedsomloop

Het hart en de bloedsomloop

BLOED

Functies van het bloed Transportfunctie

Het transport van:

zuurstof van longen naar cellen;
koolzuur van cellen naar longen;
verteringsprodukten van darm naar cellen;
afvalstoffen/overbodige stoffen van cellen naar nieren en lever;
hormonen van hormoonklier naar cellen;
warmte.

Afweerfunctie

De bescherming van het lichaam tegen ziekteverwekkers.

Bestanddelen van het bloed

Het bloed (bij een gemiddeld volwassen mens ± 5 liter) bestaat uit vier hoofdgroepen:

56% bloedplasma;
42% rode bloedlichaampjes;
2%   witte bloedlichaampjes en bloedplaatjes.
Het bloedplasma is een gelige oplossing die voor 92% uit water bestaat.  In dat water zweven de rode en witte bloedlichaampjes en de bloedplaatjes, tezamen met verschillende andere stoffen, zoals elementaire voedingsstoffen, verschillende chemicaliën, speciale eiwitten en hormonen en een hoeveelheid opgelost gas.

De rode bloedlichaampjes (25 triljoen!) in het bloed vervoeren de grootste hoeveelheid van de zuurstof naar de lichaamscellen, waar het wordt omgewisseld voor koolzuur.

Een bepaalde hoeveelheid zuurstof is opgelost in het plasma, maar deze hoeveelheid is zo klein dat dit niet aan de behoefte van het lichaam kan voldoen.

Het zuurstoftransport wordt mogelijk gemaakt doordat de rode bloedlichaampjes een substantie bevatten, die een bijzondere affiniteit met zuurstof bezit.  Dit is hemoglobine, een ijzerverbinding, die in de longen een chemische verbinding met zuurstof aangaat en deze bij de cellen naar behoefte weer loslaat.

Wanneer het bloed met zuurstof is verrijkt heeft het een helder rode kleur. Als het zuurstofniveau is gedaald verandert de kleur tot een donkere, doffe, bijna blauwachtige tint.

Koolzuur wordt op verschillende manieren door bloed getransporteerd.  Ongeveer de helft is opgelost in het bloedplasma en de rest is gebonden aan het hemoglobine.  Bij het bereiken van de longen staat het hemoglobine het koolzuurgas onmiddellijk af in ruil voor zuurstof . Witte bloedlichaampjes: er zijn verschillende typen witte bloedlichaampjes.  Hun functie is  het onschadelijk maken van bacteriën en lichaamsvreemde stoffen.

Bloedplaatjes:de bloedplaatjes zorgen mede voor het stollingsproces van het bloed.

 

BLOEDVATEN

Het bloed bevindt zich in een stelsel van buizen, de bloedvaten, waarin het wordt rondgepompt door het hart.  Bloedvaten waarin het bloed van het hart af stroomt, heten slagaders, en hebben een dikke gespierde wand en geen kleppen.

Een slagader bevat zuurstofrijk, koolzuurarm bloed (behalve de longslagader, doch hierover later meer).Slagaders vertakken zich herhaaldelijk, zodat alle organen een zijtak krijgen.In de organen vertakken zij zich verder en worden zij steeds dunner.  De fijnste vaatjes heten haarvaten.In de haarvaten worden stoffen uit het bloed, waaronder zuurstof, aan de cellen afgegeven en uit de cellen in het bloed opgenomen,zoals koolzuur.

De haarvaten verenigen zich tot dikkere vaatjes, deze tot nog dikkere, die het bloed naar het hart terugvoeren.Zulke vaten heten aders, zij hebben een dunnere wand, en kleppen om terugstromen van het bloed te voorkomen.Een ader bevat zuurstofarm, koolzuurrijk bloed (behalve de longader, die is zuurstofrijk en koolzuurarm.

CIRCULATIE

De bloedsomloop, ofwel de circulatie, fungeert als transportmiddel voor zuurstof vanaf de longen naar de weefsels, en voor koolzuur vanaf de weefsels naar de longen. Het hart fungeert daarbij als een pomp.  In feite bestaat het hart uit twee parallel geschakelde pompen, de rechter- en de linker harthelft, omdat er ook twee parallelle geschakelde circulaties zijn, de long- of kleine circulatie en de, lichaams- of grote circulatie.

HET HART

Het hart is een hol orgaan dat links in de borstholte ligt en bestaat uit twee parallel geschakelde pompen, de rechter- en de linker harthelft

Iedere harthelft bestaat weer uit twee gedeelten, een boezem en een kamer.  De linkeren de rechterharthelft zijn van elkaar gescheiden door een tussenschot.

In de rechterboezem komen de onderste en bovenste holle ader uit, die al het ‘afgewerkte” (zuurstofarme en koolzuurrijke) bloed uit alle organen van het lichaam naar dit deel van het hart terugbrengen.

Vanuit de rechterkamer stroomt het bloed via de longslagader naar het netwerk van haarvaatjes om de longblaasjes in de longen, waar de gaswisseling plaatsvindt; waarna het uit de longen stroomt via de longader, die het nu weer zuurstofrijk en koolzuurarm bloed naar de linkerboezem voert.

Vanuit de linkerboezem gaat het bloed vervolgens naar de linkerkamer, en vandaar via de grote lichaamsslagader (aorta) met al zijn vertakkingen naar alle organen van het gehele lichaam, om naar alle weefsels en cellen zuurstof te brengen.

In de weefsels wordt deze zuurstof verbruikt, en het daarbij geproduceerde koolzuur wordt aan het bloed afgegeven.

Een kleppenstelsel in het hart zorgt ervoor, dat geen terugstroom van het bloed kan optreden.

Longcirculatie = kleine circulatie

Het deel van de bloedsomloop dat begint in de rechterkamer en eindigt in de linkerboezem

Lichaamscirculatie = grote circulatie

Het deel van de bloedsomloop dat begint in de linkerkamer en eindigt in de rechterboezem

De kleine circulatie zorgt dus alleen voor de longen, terwijl de grote circulatie vooralle andere organen zorgt.

Het centrale punt van beide circulaties is het hart.De wand van de linkerkamer is drie á vier maal zo dik als die van de rechterkamer.  De linkerkamer doet het meeste werk, omdat de weerstand van de grote circulatie veel groter is dan van de kleine circulatie.  De linkerkamer moet dus veel harder pompen dan de rechterkamer om dezelfde hoeveelheid bloed te verwerken.

De hartspier zelf wordt van zuurstofrijk bloed voorzien door de kransslagaders.Deze kransslagaders, de rechter- en de linkerkransslagader, komen uit het allereerste begin van de grote lichaamsslagader (aorta) vlak boven de kleppen.  Zij lopen als een ring om het hart heen en vertakken naar de kamers en de boezems; zijtakken hiervanbereiken alle delen van het hart.

Niet minder dan 1 0% van al het bloed gaat door de hartspierwand zelf; het hart verricht dan ook zeer veel arbeid.Kransaders brengen het bloed terug naar de holle lichaamsader.

POMPFUNCTIE VAN HET HART

Een spier heeft om samen te trekken een elektrische prikkel nodig.  Voor de hartspier gaat deze prikkel uit van een zenuwknoop, sinusknoop genaamd, die in de wand van het hart ligt op de overgang van de bovenste holle ader naar de rechterboezem.  Vanuit de rechterboezem verspreidt de elektrische prikkel zich via allerlei kleine zenuwbanen over de beide boezems naar de kamers waardoor de hartspier ritmisch samentrekt.

Het hart is te vergelijken met een pomp, die arbeid verricht.  Tijdens de samentrekkingsfase trekken eerst de boezems samen om het bloed vanuit de boezems naar de kamers te pompen.  Daarna trekken de kamers samen.  De kleppen tussen de boezems slaan dicht en het bloed stroomt in de aorta en in de longslagader.

Tijdens de rustfase vullen de boezems zich met bloed, waarna het hele proces weer opnieuw kan beginnen.  Dit is een zuiver passief proces: door het eigen spiergeleidingsysteem heeft het hart het vermogen tot een eigen ritmische activiteit, zonder invloed van buitenaf.

Het arbeidsvermogen van het hart wordt uitgedrukt in het hartminuutvolume.  Dit is de hartfrequentie (gemiddeld 70 hartslagen per minuut in rust) maal het slagvolume

(de hoeveelheid bloed, die per slag respectievelijk in de grote en kleine circulatie wordt gepompt).

Onder normale omstandigheden is dit ongeveer 70 ml.  Het hartminuutvolume is in rust ongeveer 5 liter/minuut.

Hartminuutvolume = slagvolume x hartfrequentie

Bij zware arbeid kan het hartminuutvolume meer dan 25 liter/minuut bedragen, waarbij de hartfrequentie tot boven de 180 slagen per minuut kan komen.